29 - 04 - 2014 - Opening tentoonstelling Kerkelijke Kunst

In koarte baen is lang genôch, foar hwa ’t net ride kin!
Op redens oer, pelgrimstocht in Museum kerkelijke kunst
‘Nooit heb ik kunnen bevroeden dat ik, ruim veertig jaar nadat ik in het bestuur van de Vereniging de Friesche Elf Steden was gekomen, nog eens de opening zou gaan verzorgen van een Elfstedentocht langs de heiligen in die elf steden. Een prachtig – ‘nijsgjirrich’ - onderwerp en wat mij ook nu treft’, aldus ir. Henk Kroes vrijdagmiddag 25 april in zijn openingswoord van de wisselexpositie in het Museum kerkelijke kunst in Warkum, ‘is het enthousiasme waarmee deze tocht is opgezet’.
Daarbij kwam hij, onbedoeld, maar het kan natuurlijk verkeren, ‘yn ’e skek’ van Ton Visser, oud-voorzitter van het museum (tevens een der veteranen van ’63), deze middag ceremoniemeester tevens, die tijdens zijn welkom eveneens het weldadig aandoende enthousiasme roemde voor de medewerking aan deze expositie van zowel de adviseurs, onder wie pastoor Jan Romkes van der Wal, bruikleengevers (zelfs van ver buiten de provincie), de medewerkende parochiebesturen, als van de onvermoeibare schare vrijwilligers die het museum nu al zo vele jaren op de kaart van Warkum zetten.
Het fenomeen dat de Tocht inmiddels is, is tevens een icoon geworden van Fryslân-promotie. De winnaars van deze monsterrit verwerven in zekere zin de status van ijsheilige, zou je kunnen stellen, en geven daarmee een geheel andere betekenis aan dit begrip dat in de gangbare terminologie van de heiligenkalender is voorbehouden aan St. Pancratius, St. Servatius en St. Bonifatius (niet die van Dokkum), die respectievelijk op 12, 13 en 14 mei hun naamdag hebben. Anecdotisch bijna mag in dit geval heten dat Minne Hoekstra, de eerste ijsheilige op de kalender van de Vereniging de Elf Steden, ten tijde van zijn legendarische overwinning student in de theologie was, een soort van nomen est omen?, wie zal het zeggen.
Wonderbaarlijk is het, aldus de bevlogen ijsmeester van weleer, dat heb ik tijdens de drie tochten die ik mee mocht helpen organiseren steevast ondervonden, dat zo gauw het sein tot het organiseren – ‘it giet oan!’- is gegeven, wij als bestuur nauwelijks nog aanwijzingen hoefden te geven. Het sein was voldoende om een leger van vrijwilligers in dorpen en steden op de route in beweging te zetten. Twee tochten, die van ’85 en ’86 was ik ijsmeester en bij de tot nu toe laatste, die van 1997, was ik voorzitter, maar immer heb ik mij erover verwonderd dat dat enthousiasme voor onze, Fryslâns, belangrijkste sportieve gebeurtenis, dat is denk ik toch wel de schaatstocht, nimmer taant. Groeit het ijs aan dan groeit eveneens het enthousiasme om de zaakjes voor elkaar te krijgen.
Ook voor deze tocht die het Museum kerkelijke kunst dit seizoen in de pastoor Janning-zaal (het is overigens dit jaar 100 jaar geleden, dat deze sympathieke ‘lytsfeint fan God’ werd geboren) heeft opgezet, bespeurde de spreker eenzelfde gedrevenheid om nu van een voor hem ook geheel onverwachte invalshoek deze Tocht te belichten. Wie heeft er stil gestaan bij het feit dat al die steden en dorpen ooit op de een of ander wijze een heilige vereerden, via een kerk, een kapel of een klooster? Vermoedelijk is het de eerste keer – een echte primeur dus - dat deze invalshoek is gekozen, allemaal heel verrassend en het riep bij de spreker bijna onmiddellijk herinneringen op aan zijn bestuurlijke tijd onder het gesternte van de Elfstedenvereniging. Bovendien was het velen niet bekend dat in ieder geval een heilige echt had geschaatst, namelijk Lidwiena van Schiedam. Daarom vormde zij het boegbeeld van deze opening, hoewel ze niet vereerd wordt in een der Friese steden. Daarenboven bezit de St. Werenfriduskerk, waar de opening plaatsvond, een gebrandschilderd glas waarop deze heilige is afgebeeld. Niet op schaatsen, spijtig genoeg, maar liggend in bed. Want dat is het treurige lot geweest van deze heilige, dat zij het grootste gedeelte van haar leven in bed heeft doorgebracht, omdat zij bij een schaatstochtje op de Maas een rib brak. Daar hield ze tot aan haar dood 14 april 1433 last van; het ontaardde in het kwaadaardige koudvuur.
Dat het schaatsen zo populair is geworden in onze provincie, onverbrekelijk deel uitmaakt eigenlijk van onze cultuur, komt natuurlijk door de mogelijkheden om in zo ’n strenge vorstperiode de familie eens te kunnen bezoeken. Want het vroegere Fryslân was niet rijk bedeeld met (goede) wegen, die om meren, plassen en poelen slingerden en moeilijk begaanbaar waren. Men moest, wat wij noemen een ‘omlânske reis’, maken; men was (te) veel tijd kwijt. Maar had Jûkelburd, de Friese broer van koning Winter, het op de heupen gekregen, dan waren die plassen, vaarten, meren en sloten sterk genoeg om mens en dier te dragen en was men op schaatsen, of ook wel per arreslee, redelijk vlug bij familie en bekenden, want de route over water was meestal aanzienlijk korter dan die over land. De uitdrukking die met zo ’n ijsvisite is verbonden, is tevens de titel van de tentoonstelling, namelijk, men was dan even ‘op redens oer’. Heel treffend wordt zo ’n bezoekje nog altijd uitgebeeld op het pakje pijptabak, Friese Heerenbaai, waar de bezoeker ‘noflik smokend oan in poeperoer (een lange goudse)’ bij de tafel heeft plaatsgenomen, waarop dan de gastvrouw al spoedig een ‘kraentsjekanne’ met koffie deponeerde, en een kom met klonten – met daarin een dun kantoenen draadje - bruine kandijsuiker. Geen wonder dus dat schaatsen hier heel populair was en is, want de belangstelling voor een Elfstedentocht is inmiddels overweldigend, wellicht zelfs beangstigend. Hopelijk, aldus de afsluiting van Henk Kroes, trekt deze spirituele tocht der tochten ook ruime belangstelling, hij is het zeker waard.
Op zijn slotwoorden volgde in de traditie van de openingen van de wisselexposities van het Museum een muzikale bijdrage van Bennie de Vries, orgel, en Tjitte Ketelaar, trompet. Onder andere ontvlood aan orgelpijp en trompet de melodie van ‘Ynskje op ’e baen’, natuurlijk heel toepasselijk. En tot verrassing van de redelijke aanwezige belangstellenden gaf de trompettist een vocale bijdrage, die klonk als een klok, zogezegd. Bij de repetitie had hij op voorspraak van de organist zich al laten verleiden tot zo ’n vocale uitvoering en bij de ‘premiere’ herhaalde hij de bijzonder gewaardeerde geste.
Foar in iishillige
De heechste trime fan it eareskafot
Wie foar Reinier Paping yn de Tocht
Fan ’63, doe ’t er mei de ein yn ’e bek
Op ’e Greate Wielen
as earste bigoun oan de lêste skek.
<< Terug
|