10 - 10 - 2012 - ''Wytsturt''
Zestig jaar geleden kwam er een einde aan het leven van de stier Adema 25437. Deze stier, geboren in 1938, werd binnen de fokkerij van het Fries Rundvee Stamboek vermaard onder zijn bijnaam ‘de Wytsturt’, omdat hij een geheel witte staart had. Hij kwam ter wereld op de stelpboerderij aan ‘it fjouwerkant’ van de familie Siebe Y. Haagsma. De moeder was Griet 33, die met 82 punten in het stamboek s
tond, en de vader was niemand minder dan de beroemde Adema 197 van S.A. Knol te Hartwerd. Hier in Workum werd hij als ‘keallebolle’ op Keuringsdei geprimeerd en dat vormde de grondslag voor de indrukwekkende palmares die Adema 25437, de Wytsturt, zou opbouwen. In zijn lange leven werd hij 13 maal bekroond en bouwde een reputatie op van een betrouwbare en ‘noflike bolle’. Hij was een der weinige stieren die bij leven het predikaat Preferent (op afstammelingen) verwierf. Zoals gezegd aanschouwde Adema 25437 het levenslicht in de fokstal van Haagsma. Na zijn ‘kinderjaren’ werd hij verkocht naar Cornjum waar hij door de fokkers A.T. Hettinga en S.R. Span op hun bedrijven werd ingezet. Na een aantal jaren volgde wederom een verhuizing, meer noordwaarts en wel naar Hallum, waar de fokker Talsma hem op zijn beslag zette. Toen werd Reduzum, waar het FRS werd opgericht, zijn domicilie bij Fr. de Boer. Een daar gefokte goedgekeurde zoon van de Wytsturt, Julius 32069, werd naar Zweden geëxporteerd. Op al niet meer zo jonge leeftijd verhuisde hij naar Grou, waar de familie Kaastra van zijn diensten gebruik ging maken. Toen volgde nog eenmaal een verhuizing. De ‘férider’ verscheen op het erf van Kaastra en vervoerde hem naar Hallum, waar hij opnieuw bij de familie Talsma in dienst kwam. In juli 1952 besteeg hij daar op het erf voor de laatste maal de ‘barte’ van de ‘férider’ om er voor de laatste keer - toch wel wat ‘krebintich’ - af te lopen bij het slachthuis.
In de manlijke lijn heeft hij weinig opmerkelijke jongelingen voortgebracht. Over de dochters, die veel adel vertoonden, waren de deskundigen het echter eens dat ze een goed tot zeer goed exterieur toonden, waarbij vooral de melktekens – ruime, soepele goed geplaatste uiers, met goede spenen en speenplaatsing - uitmuntend werden genoemd. In de melkproductie scoorden deze dochters belangrijk hoger dan de moeders; waar die laatste in 1947/1948 gemiddeld 3285 kg met 4,03% vet presteerden, kwamen de dochters op gemiddeld 3656 kg met 4,18% vet.
jpdHzn.
<< Terug
|