Korte geschiedenis van een varkensfokkerij
Juli 1950. Het blad ‘Inzicht, maandblad voor de vrije boer’, een uitgave van de N.V. Lijempf, Leeuwarden, verschijnt. Een verslaggever ervan bracht ongeveer een maand eerder een bezoek aan Workum. Niet om verslag te doen van een aarzelend op gang komend toerisme, maar gewoon om een bezoek te brengen aan wat het blad de modernste varkensfokkerij van Nederland noemt, die van de familie Wiebe Bootsma.
Maar hij wilde, voordat de nieuwbouw werd bezocht, eerst de oorspronkelijke plaats van vestiging van dit varkensmestbedrijf in ogenschouw nemen. Hij verbaasde zich hogelijk toen hij de boerderij bezocht, op de plaats waar nu op het Noard de Balkfinne begint.
Dat hier midden in de bebouwde kom de grootste varkensfokker van Nederland resideerde, het kwam hem onbegrijpelijk voor. Toen 1950, werden ongeveer 750 varkens daar achter de oude stelpboerderij (met de karakteristieke ANWB-wegwijzer voor de deur) gehouden. Ten tijde van zijn bezoek liep het bedrijf daar op zijn laatste benen. Het verhuisde naar de Waard, ‘it Strân’.
Maar eerst een kleine terugblik naar vroegere tijden.
Nadat op het bedrijf in 1941 varkenspest uitbrak die bijna de gehele varkensstapel elimineerde, moesten besmette hokken worden opgeruimd. Toch hielden de Bootsma’s de kop ervoor. Om de huisvesting van de varkens minder kostbaar te maken besloot de fokker om het advies van veearts Gerrit Heeringa op te volgen: hokken van strobalen. Hout was immers duur en moeilijk te krijgen. Bijkomend voordeel, het stro kon bij verwisselen als strooisel in de hokken gebruikt worden. En kwam zo op de mestvaalt terecht om uiteindelijk als bemesting van landbouwgrond te dienen. Dergelijke strohokken trof de verslaggever er aan.
Maar de geschiedenis van deze ‘buorkerij’, die AD 2012 nog steeds op de Slinkewei is gevestigd, begint circa vijfentwintig jaar eerder dan het bezoek van de Lijempverslaggever. Toen – het is circa 1925 - was Wiebe Bootsma net ‘de lange hier’ aangegaan met Alie Teerenstra.
Omdat het geen vetpot was maar Wiebe een harde, onvermoeibare werker met een behoorlijke dosis ondernemingslust en durf was, begon hij aan een andere bron van inkomsten te denken, naast zijn dagtaak als boerenarbeider in It Heidenskip. Hij zag kans om een paar biggen over te sparen. Als een soort olievlek breidde de varkensstapel zich toen uit. Dag en nacht werken was het parool, en dat ‘die fortuten’. Bootsma moest zijn contract met de boer opzeggen. Ondanks de crisisjaren groeide het bedrijf. Toen de brallende liederen van het Hitlergespuis ook in ons land werden gehoord, telde het bedrijf al een paar honderd varkens. Zoals al vermeld gooide de varkenspest in 1941 roet in het eten. Toch kwam Bootsma, die in de oorlog onderduikers in zijn gierkolk onderdak bood, deze klap te boven. Met alle energie van drie zonen, Gerrit, Jan en Jente (Jimmy), hemzelf en een vaste arbeider groeide het bedrijf uit tot de grootste varkensfokkerij/mesterij van ons land.
Na de oorlog begon, nadat het puinruimen voorbij was, in Nederland de wederopbouw.
Overal heerste koortsachtige bedrijvigheid. In Workum werden plannen gemaakt om het hier en daar verpauperde woningbestand aan te pakken en er was sprake van nieuwbouwplannen, onder meer voor de Balkfinne. Dat betekende dat de varkensfokkerij van Bootsma elders onderdak zou dienen te krijgen. En, op het Noard viel zo nu en dan, heel begrijpelijk, best een ‘luchtje te scheppen’ waarbij een zakdoek met 4711 tijdelijk soelaas bood, maar het was een verre van ideale situatie qua hygiëne en arbeidsomstandigheden. Er schijnt trouwens nimmer echt op het gemeentehuis geklaagd te zijn.
Een geschikte locatie kon echter niet snel worden gevonden. Tot begin 1950 een pachter die in de Workumer Waard boerde, ging emigreren. Toen was de deal door het gemeentebestuur gauw gemaakt. Voortvarend werden plannen uitgewerkt, vergunningen verleend en de bouw aanbesteed. In twee maanden tijd (!) slaagde bouwbedrijf Heida uit Wolvega erin om een stal voor 360 varkens en 18 melkkoeien op te leveren. Het basisgebouw was met riet gedekt, hetgeen goed isoleerde, had een voor onze omgeving afwijkend uiterlijk, was 60 meter lang, 10 meter breed en 6,50 meter hoog. Saillant detail: Heida was naast aannemer varkensfokker, en wist waar op te letten bij de eisen van de inrichting van de stal.
De biggen werden in buitenhokken op de gierkelder gehouden, waarvan een vijftal in beton – de rest uit strobalen, het beproefde recept, en later binnen afgemest tot zogenaamde baconvarkens. In circa zeventien weken bereikten ze een gewicht van ongeveer 100 kg. Iedere week verlieten zo ’n veertig varkens het bedrijf, door eigen vervoer naar de markt in Wolvega gebracht. Uiteindelijk wilde Bootsma naar een bezetting met 1000 varkens en de veestapel uitbreiden tot 100 koeien.
De mest kwam terecht in een gierkelder, inhoud 160 m3, die was voorzien van een electrische pompinstallatie. Ongeveer per 3 weken moest de mest worden uitgereden over in de nabijheid van de stal gepachte landbouwgrond. Daarop werden aardappelen verbouwd, die gestoomd werden om als voer voor de varkens te dienen. Er gingen, volgens de Leeuwarder Courant uit die dagen, geruchten dat Bootsma een geheime mestmethode had. Desgevraagd daarover, zweeg hij, aldus de krant, en dat vond de verslaggever niet vreemd, ‘want hij (Bootsma) woont niet ver bij Bajema (Ferwoude) vandaan en die kon ook 20 jaar zwijgen over zijn melkmachine’.
Op 10 juli 1950 vond de opening van de stal, waarbij toen nog geen woning was gebouwd, plaats. Het gezin Bootsma poseerde ter gelegenheid daarvan voor een soort van staatsieportret, waarop Jan ontbreekt. Hij verbleef nog in Indië, waar hij als dienstplichtig huzaar de belangen van Nederland verdedigde. Trouwens Gerrit droeg eveneens de tropische wapenrok in dat Rijk van Insulinde, zoals de voormalige kolonie in de literatuur wel wordt genoemd.
Burgemeester Russchen mocht op die dag onder toeziend oog van de familie en de genodigden het lint voor de grote staldeuren doorknippen.
Wat de bezoekers trof, blijkt uit de commentaren, was de enorme vooruitgang in de manier van werken ten opzichte van de oude situatie. Ook de verbeterde leefomstandigheden voor de varkens vielen op. Op het Noard was het in regenachtige omstandigheden een grote modderpoel, de varkens stonden dan soms tot hun buik in de blubber. Nu liepen ze op met zaagsel bestrooide betonvloeren. Het bereiden van het voer en de verstrekking ervan was al vergaand gemechaniseerd. De wei werd gelost in een grote betonnen bak van 6 m3 inhoud en vervolgens naar een vat gepompt, dat boven
 De voeremmer aan de loopkat was een geweldige verbetering
|
de bak was aangebracht. Het meel werd vanaf de boven dit vat gelegen zolder in het vat gestort en met een roerinrichting gemengd. Het mengsel werd in een grote emmer getapt, die met een ketting aan een loopkat zat en langs de rail in de stal werd gebracht, waar het in voerbakken, gemaakt van halve gresbuizen, kwam.
De ‘mjukskroade’ kon, symbolisch gesproken, op de ‘rûchskerne’, want de mest werd met waterslangen naar mestgoten gespoten, die voor afvoer naar de gierkelder zorgden. De ramen van schokbeton waren voorzien van ventilatieopeningen; ze konden met plankjes worden afgesloten.
Na de stallen te hebben bezichtigd, vertrok het gezelschap naar hotel ‘de Wijnberg’, waar op de bovenzaal met een receptie de officiële plechtigheid werd afgesloten. Als eerste waren er bij monde van de burgemeester felicitaties van de gemeente Workum, tegelijk bedankte hij de nutsbedrijven voor hun medewerking.
Namens de hoofddirectie van de N.V. Lijempf sprak de heer Van Dijk.
Bootsma was aangesloten bij deze melk- en kaasfabrikant en kocht er dagelijks een grote hoeveelheid wei, restproduct van de kaasbereiding. Dat diende aangelengd met meel, als welkome voeding voor de varkens. Toen de Lijempf verdween werd bijna dagelijks wei gehaald bij De Goede Verwachting. Vele jaren, in weer en wind, konden Workumers in dat verband Jimmy Bootsma door de stad zien ‘tuffen’ met zijn tractor (zonder cabine) en aanhangtankwagen. Meestal drupte een klein straaltje wei uit de kraan, daarmee een wiebelend spoor achterlatend op de klinkers van de Wimerts. Toen het bedrijf op het Noard gevestigd was voer senior dagelijks met een grote praam met melkbussen naar de fabriek aan de Emmakade om daar eigenhandig de wei in te pompen. Dat gebeurde uit de losse hand, zonder de kraan dicht te doen werd met een slang de ene na de andere bus gevuld. Daarbij werd flink gemorst, maar dat mocht de ‘pret’ niet hinderen, een laagje wei op de bodem van de schuit was geen enkel bezwaar. Thuis werd dat met een hoosvat er uit geschept.
Terug naar de receptie. Plaatselijk Belang in de persoon van de heer S.W. de Boer kwam nog aan het woord; een vertegenwoordiger van Koopmans Meelfabrieken uit Leeuwarden; Reitse H. Jonkman, naast Plaatselijk Bureauhouder voor de Landbouw de Commissie van de Waard (it Strân) vertegenwoordigend. Dan volgde marktmeester De Witte van Wolvega, destijds het centrum van de varkenshandel; veearts Heeringa; J. Visser Jzn, namens het personeel van de fa. S.S. Hobma & Zn , betonwerken te Workum; een vertegenwoordiger van aannemer Heida, die mevrouw Bootsma een pluim gaf voor de genereuze behandeling van het werkvolk. Wethouder Gaastra kwam met enkele anecdotes over het arbeidsverleden van Bootsma op de boerderij waar hijzelf inmiddels op boerde.
Iedere spreker eindigde wel zo ongeveer met de wens dat Bootsma het verdiend had, dat het hem in alle opzichten, zakelijk en privé goed zou mogen gaan. Maar ongeveer een jaar later kwam een donkere wolk overdrijven in het leven van het gezin Bootsma. Tijdens een familiebezoek in Zaandam overleed moeder Alie plotseling.
In de jaren zestig deed Wiebe Bootsma het bedrijf, waar ook een woning bij werd gebouwd, over aan zijn drie genoemde zonen. Zij schakelden over op het houden van melkvee. Inmiddels boert de derde generatie Bootsma op het bedrijf. (JPD)