10 - 04 - 2014 - De wezen van Workum

Honderd jaar gelden vertrok de laatste wees uit het Burgerweeshuis van Workum. Het was het einde van een eeuwenoud instituut. Sinds die tijd is het woord 'wees' een beetje sleets geworden. Maar zo'n 150 jaar geleden was er nog een hoge sterfte onder volwassenen en dus waren er veel wezen. Die sterfte kwam vooral door een gebrekkige gezondheidszorg en slechte hygiëne. Opname van ouderloze kinderen door familie was een probleem, want armoede was wijd verbreid en de familieleden hadden vaak niet het geld. Plaatsing in het weeshuis betekende: aparte regels, aparte kleding. Het was een bijzondere weg naar de volwassenheid. De tentoonstelling die tot 1 november is te zien in de Waag in Workum biedt een kijkje in het Leven van deze kinderen. De toegang bedraagt € 3 en met museumkaart € 1 korting.
Er was enige selectie aan de poort: wie lam, blind of verward was, kwam niet binnen. Als het even kon moest de wees een set kleding meenemen en liefst ook geld. In het archief vonden we een geval waarbij de armenbestuurders niets meegaven en de weesvoogden de kinderen daarom weigerden. Het stadsbestuur mocht het oplossen, en daartoe verschenen de kleine wezen op het stadhuis tussen de strijdende partijen. Hun verschijning vermurwde de weesvoogden niet. Er zal wel wat op gevonden zijn, want wezenzorg was een dwingend gebod van barmhartigheid.
De Statenbijbel ligt in de tentoonstelling open op de eeuwenlang geciteerde passage uit het evangelie: 'Gij hebt mij gekleed en gij hebt mij gevoed'.
Die kleding laten we zien aan de hand van door Petra Cappers gemaakte miniatuurkleding. Ook is er een fotoreportage van het opzetten van tipmuts, zwarte ondermuts, oorijzer en floddermuts. Dat was dagelijkse praktijk in Friesland. Omdat de gemeenschap verantwoordelijkheid droeg, weten we over de wezen veel wat we niet weten over andere gewone mensen: hoe vaak hun kleding is aangevuld en wat ze aten, op maandagmorgen of op vrijdagmiddag. Het is te vinden in het gemeentearchief. Ook zijn er de persoonlijke verhalen van afzonderlijke weeskinderen, van wie een enkel citaat te lezen is.
De gezondheidstoestand in het weeshuis stak gunstig af bij die van de armen. Het weeshuis, met veel intredend daglicht, was in 1690 in steen opgetrokken en beschikte over een eigen waterpomp. In 1868 was er weer nieuwbouw, met ziekenzaaltjes die gezond en ziek gescheiden hielden. De kinderen sliepen in bedden en niet in bedompte bedsteden. Er was permanent medische zorg beschikbaar. Vanaf de Franse tijd was er bij binnenkomst vaccinatie tegen pokken.
Het weeshuis was onderdeel van het stedelijk leven. Er was een wezenbank in de Gertrudiskerk. Het weeshuis had lang het monopolie op het maken van doodskisten. De jongens werkten in de stad en op de schepen. We weten waar ze werkten en hoeveel ze verdienden, en hoe lang ze er bleven. De meisjes leerden voor de huishouding. Zij boenden, naaiden en breiden, deden de was en de piepers.
De tentoonstelling moest het doen met weinig collectie. Daardoor is ze sober en strak van opzet geworden. Van de voorwerpen hebben we geprobeerd het achterliggende verhaal naar voren te brengen. Indirect zegt het leven van de wezen ook iets over het heden. Wij zetten (als het niet anders gaat) kinderen met een gedragsstoornis of met een eetstoornis apart, maar gewone kinderen zonder ouders... nooit. Een andere wereld.
De tentoonstellingscommissie:
Madelon d'Aulnis,
Petra Cappers,
Jaap Kerkhoven,
Hans van Raamsdonk
en Peter Tolsma
Bron: workumer krant FRISO
<< Terug
|